Boeken & artikelen

(Not in) Control

Artikel



‘Surrendered to self preservation, 
From others who care for themselves. 
A blindness that touches perfection, 
But hurts just like anything else’ 
(Isolation)

Stel: het is 1979, je bent veertien jaar oud, je woont in een klein dorp, je zit in de puberteit, je begrijpt je familie niet, je familie begrijpt jou niet, je begrijpt je vrienden niet, je vrienden begrijpen jou niet, je weet niet wie je bent, je weet niet wat je wilt, of eigenlijk weet je het wel, je wilt maar één ding: dood.

Een normaal mens zou naar de drank grijpen, naar heroïne wellicht, maar goed, die was niet voorradig in het kleine dorp, de heroïne bedoel ik, dus je legt voor de zoveelste keer die plaat op je krakkemikkige pickup: Unknown Pleasures van Joy Division.



In de film Control brengt Anton Corbijn op briljante wijze de doemtijd van eind jaren zeventig en begin jaren tachtig in beeld: letterlijk, in zwart-wit – want zo dacht en voelde men toen, althans in mijn beleving – maar ook figuurlijk, zowel voor hen die die tijd bewust hebben meegemaakt als voor degenen – een generatie jonger, zeg maar – die die tijd niet hebben meegemaakt, en Joy Division, A Certain Ratio, Section 25, Clock DVA, The Durutti Column, Basement 5, Factory Records, Tony Wilson, Martin Hannett en Ian Curtis niets zegt, maar zich afvragen: opa, waarom bent u opeens zo emo?

Een biopic die ik recent op tv weer voorbij zag komen, en toch weer bekeek, hoewel ik ’m de eerste keer dat ik ’m zag al haatte, Basquiat van Julian Schnabel, is het ultieme bewijs dat er lijfstraffen zouden moeten staan op het verfilmen van het leven van jonge doden: een bespottelijke film, ‘opgefleurd’ met allerlei ‘sterren’ (natuurlijk met de onvermijdelijke Courtney Love, heel verrassend gecast als bitch) en aficionados die willen laten zien dat ze niet van de straat zijn: dan krijg je David Bowie als Andy Warhol, en al zet Bowie een hooiberg van zilveren pruiken op zijn hoofd, hij blijft David Bowie.

Culturele bagger, een drol met de subtiliteit van een precisiebom.



Nee, dan Control.

Die film bewijst dat het tóch kan. Nergens schmiert de film, nergens wordt het pathetisch, melodramatisch, en hij is niet uit op effectbejag. Koel en zakelijk volgen de scènes elkaar op natuurlijke wijze op en wordt de opkomst en ondergang van Ian Curtis in beeld gebracht: tot de ophanging aan toe (er moet een hausse aan de verkoop van wasrekken hebben plaatsgevonden in de internationale krakersscene rond 1980, iemand moet dat eens uitzoeken), die, hoewel bekend, toch een vuistslag in het gezicht is, alleen overtroffen door het eindshot, waarin de weduwe Curtis schreeuwend op straat om hulp roept, terwijl de eerste tonen van Atmosphere klinken, waarna de synthesizer invalt als een allesverzengende tropische regenbui, die je de adem beneemt. Ik weet zeker dat vele bezoekers van de film de neiging – en dat bedoel ik positief – tot kokhalzen moesten onderdrukken.

Terug naar 1979.

Het werd 1980.



Ian Curtis hing zich dus op, ik heb dat altijd de meest onsmakelijke manier van zelfmoord gevonden, maar goed, Closer kwam uit, en dat was mijn muzikale bijbel: de hypnotiserende muziek, de verpletterende teksten, de bijna dreigende – Holleeder-achtige, zou je kunnen zeggen – oneliners: I Put My Trust in You.

Durf daar maar eens nee op te zeggen.



Closer was mijn dagelijks brood, de plaat die ik tien keer per dag draaide, minstens, en de dramatische hoes heb ik dagelijks evenzovele malen bekeken, want die verbeeldde alles waar ik in mijn puberale gevoelsleven naar verlangde: opgebaard, in zwart en wit. Toen ik zeventien werd, verliet ik het ouderlijk huis en vertrok naar Leiden. Daar belandde ik in de krakersscene, en deed wat krakers in Leiden – en naar ik aanneem, niet alleen in Leiden – toen deden: de hele dag blowen in coffeeshops of het café, naar muziek luisteren, ’s avonds naar een band kijken in het LVC (of Het Paard, Paradiso, Vera, where ever), daarna drinken in café de WW (toepasselijk, financieel gezien, we leefden van een uitkering van 700 gulden in de maand), ’t Zingend Hart of De klikspaan, na sluitingstijd nog wat drinken en/of blowen bij deze of gene, daarna thuis, alleen, muziek luisteren in het donker: Joy Division.



En altijd weer dat nummer: Isolation.

In die tijd, laten we zeggen de early eighties, bestond het leven van vele desperado’s in Nederland (en internationaal, want connected waren we wel) uit maar één ding: muziek. Muziek was eten en drinken, je stond ermee op en etc, het was een levenswijze, je was de hele dag met niets anders bezig. Luisteren, kijken en maken. Ik zat zelf in een band die Nietzsche Embracing a Horse heette, maar omdat de boekingen altijd telefonisch gingen, zagen we onszelf, ongewild grappig bedoeld, aangekondigd op posters als: Nietzsche Embarrasing a Horse of Nietzsche Embracing a Whore. We hebben de naam van de band toen maar veranderd in Collected Works.



Muziek was de hartslag van ons bestaan. Zoals we ’s ochtends opstonden en als ontbijt ons eerste ‘bankie’ rookten (een stuk hasj op een punaise, de fik er in, glas erover, inhaleren met je mond op de tafelrand), zo werd nog voor het eerste sjekkie gedraaid was de eerste plaat op de platenspeler gelegd. De dag begon met doem, en het verloop van de dag was beter voorspelbaar dan het weer: hij eindigde in doem. Doem gaf kleur aan ons bestaan: zwarte outfits, zwarte kapsels, zwarte muziek, zwarte teksten, zwarte gedachten over een zwart-witte wereld. De muziek bood soelaas, liet ons baden in onze weltschmerz, was de enige uitweg uit een leven dat maar uit één ding bestond: opstaan, muziek, en als het meezat, of tegenzat, dat is een kwestie van perspectief, weer naar bed.

In de ochtend zat de naald nog in de laatste groef.

Ik werkte in Leiden als onbezoldigd (nou ja, in ruil voor gratis drank) barkeeper in café ’t Zingend Hart (ook wel ’t Hijgend Hert, beide naar Reve), alwaar in de loop van de namiddag een explosieve mix samenschoolde van al het werkloze tuig van de stad: punkers, rastafari’s, hippies, motorduivels, hardrockers, skinheads en ongereguleerde alternativo’s. Zelden liep het uit de hand, en als het wel uit de hand liep, knalde ik de tl-balken aan en zette (dit alles als ik ‘dienst’ had) muziek van Conlon Nancarrow op, een moderne componist die krankzinnige stukken voor player piano (zo’n ding met geperforeerde papieren erin) componeerde, op volume maximaal: waren alle speedfreaks gelijk pleite. In ‘onze’ kroeg draaiden we uiteraard alleen de muziek die we thuis ook beluisterden, en als klanten vroegen of we niet iets vrolijkers in de aanbieding hadden, dan werden ze rüksichtslos de deur uit gezet. De muziek was van ons, en die nam niemand ons af. En wat was er heerlijker dan bier drinken en naar je eigen muziek luisteren in een afgeragde kroeg waar je tegelijkertijd je zwartgalligheid ongeremd kon botvieren op de klanten?

De kroeg was ons losgeslagen paradijs, ons zwarte nirvana.

De zangers naar wie we luisterden waren onze goeroes, hun levensstijl onze spiegel, hun wanhoop was onze wanhoop, hun ennui was onze ennui. Tuurlijk lazen we ook boeken, van Miller, Bukowski, Ballard, Artaud, Kafka, Handke, Musil, Rimbaud, en de saaineuzen worstelden zich door Fanon, Marx & co, allerlei sociopolitieke meuk over imperialisme, complotten over de CIA en inmengingen van de USA in Zuid-Amerika, fanmail in drukvorm over Brigate Rosse, RAF, ETA en Revolutionäre Zellen.



Het enige boek dat voor mij in die tijd – 1985 – eenzelfde sensatie opleverde als de muziek van Joy Division was Less Than Zero van Bret Easton Ellis. Maar dat vonden mijn krakersvrienden een ‘gedegenereerd portret van de verveling van rijkeluiszoontjes’. Een plaat opzetten was immers wel zo bevredigend, en tastte de door dope aangetaste hersenen minder verwoestend aan. Integendeel: je spoot Joy Division gewoon rechtstreeks je aderen in.

Sneller dan Senseo.

In de belevingswereld van krakers – humorloos, politiek correct, belichaming van alle fashion clichés, visieloos, constante veroordeling van het individuele, zwelgen in de eigen misère – en andere verschoppelingen der aarde, viel de muziek van Joy Division op de juiste plaats. Je kunt namelijk veel van Ian Curtis zeggen, maar een groot humorist was hij niet. Een extreem gevoelige ziel was hij wel, die op papier kon zetten wat hij voelde, een gevoel dat anderen – mijn broeders in de strijd – alleen via verbaal en fysiek geweld jegens Het Systeem konden uiten, en zijn woorden vonden anschluss bij alle verdoemden in de wereld.

Nooit, na Joy Division, is er een band geweest die zo’n invloed had op een hele generatie, die verwoordde wat je dacht en voelde. Als er wellicht een band zich kan meten qua maatschappelijke importantie zou dat Public Enemy zijn, als de via muziek gekanaliseerde woede van het getto, maar dat is de woede van een bevolkingsgroep, hoe eloquent geformuleerd ook: Black CNN. Nirvana komt in de buurt, dankzij opnieuw een jonge dode, maar de muziek van Nirvana en de teksten van Cobain zijn, hoewel appelerend aan jeugdig onbehagen, simpelweg minder gevoelig, minder fraai verwoord, minder muzikaal opwindend, niet vernieuwend. Knalhard, ja, maar zonder de subtiele indringendheid van Joy Division. En dan was er nog house, als levensgevoel, als opzwepende dopey uitweg, maar wie weet de namen nog? De muziek is vergeten. God Is A DJ, maar hij heeft niet veel aanhangers, hooguit wat hormonaal getroebleerde tienermeisjes. Daar kan een religie niet lang op teren.

Control: ik was in 1980 niet in control, maar ik moest en zou naar het eerste optreden van New Order (Joy Division min Ian Curtis maar plus ’t vriendinnetje van de drummer) in Nederland, in een ijskoude Hal 4 in Rotterdam, op 13 december. Curtis was koud zes maanden dood, en New Order was back in town. Alle atheïsten bekeerden zich prompt tot de Heer, want wie anders dan Hij kon ons verdoemden met de komst van Zijn Verloren Zonen hebben beloond? Het concert duurde hooguit 25 minuten (wellicht gaat mythevorming hier met me op de loop), maar dat waren de 25 meest opwindende minuten in mijn prille 15-jarige bestaan. Mijn vijf jaar oudere neef, om redenen van privacy noem ik hem Cor, die meeging, dacht er net zo over, vertelde hij me recent: het waren de 25 meest opwindende minuten in zijn toen 20-jarig bestaan.



Later ging New Order poppy dansnummers maken en verwerden de ex-compadres van Curtis aldus tot verraders, zo ging dat in die tijd, je lag eruit voordat je erin lag, maar dat concert, en degenen die erbij waren zullen het beamen, was mindblowing. Alle emoties over de dood van Curtis, als een wedstrijd tussen het publiek en de band in wie het diepst in de rouw zat, de venijnig maar weergaloos gespeelde songs, het opstootje met bassist Peter Hook (volgens mij vielen er klappen), de abruptheid waarmee de band van het podium verdween en uiteraard niet terugkwam voor een toegift (stel je voor), de kou, de opgepompte verwachtingen, stuiterden door die nare, kille vleeshal. Dit was wentelen in depressie in optima forma, dit was het ultieme genot voor de nihilisten die we waren.

Het concert weerspiegelde, en overtrof, onze levensverwachting: hoe korter, hoe beter.

2007. De hele dag voordat ik ’s avonds naar Control ging, had ik al een onheilspellend gevoel. Je denkt je losgemaakt te hebben van je verleden, een deprimerend verleden, maar wel de helft van je leven, maar dat blijkt toch anders te liggen. Het is niet zozeer de film die ik verpletterend vond, maar de ingetogen wijze waarop Corbijn zijn kijkers naar de keel grijpt. Insiders herleven hun licht getraumatiseerde levens, outsiders worden betoverd door de akelige precisie waarmee Control gemaakt is.

Film van het jaar.

Oorspronkelijk epubliceerd in muziektijdschrift WahWah, 2007